Met dit protocol beschikken scholen alvast over een goede procedure om hoogbegaafde kinderen op te sporen die meteen ook naadloos kan ingebed worden in het handelingsgericht werken. Het laat toe om een onderscheid te maken tussen hoogintelligente en hoogbegaafde leerlingen. Wie onder andere professor Span al hoorde spreken, weet dat dit geen goedkope boutade is: een hoogintelligent persoon is pas hoogbegaafd als hij er ook in slaagt om op een creatieve manier iets met die hoge intelligentie te doen. En dat laatste is niet vast te stellen met een intelligentietest alleen.
Het protocol bestaat uit 3 fasen met in totaal 5 stappen. In de signaleringsfase gaat men er vanuit dat een diagnostisch traject (de tweede fase) kan in gang worden gezet nadat men informatie heeft verkregen op vier mogelijke manieren:
- Naar aanleiding van een gesprek door de directie met de ouders van nieuwe leerlingen uit de kleuterklas of de lagere school waaruit blijkt dat de kleuter een ontwikkelingsvoorsprong of een hoge begaafdheid kan hebben.
- Vanuit een groepssignalering door de leerkracht in de klas waarbij deze wil te weten komen of er leerlingen zijn die een ontwikkelingsvoorsprong of een hoge begaafdheid kunnen hebben.
- Naar aanleiding van ouders die hun vermoeden dat hun kind een ontwikkelingsvoorsprong of een hoge begaafdheid heeft uitspreken.
- Naar aanleiding van medeleerlingen die bepaalde klasgenoten aanmerken als talentvol.
De SiDi R voorziet hiervoor in instrumenten die toelaten alles systematisch en doelgericht in kaart te brengen. Als de signalering is afgesloten, dan zijn er in principe 3 mogelijkheden: ofwel gaat het over een ontwikkelingsachter-stand die kan opgevangen worden door het reguliere zorgbeleid van de school, ofwel gaat het over een leerling met een normale ontwikkeling en is er geen speciale zorg nodig, ofwel blijft het vermoeden van een ontwikkelings-voorsprong of een hoge begaafdheid overeind en is er verdere diagnose nodig.
De diagnosefase beslaat de stappen 2, 3 en 4 van het protocol. In stap 2 wordt er een gericht gesprek gevoerd met de ouders. Hierin worden specifieke vragen gesteld in functie van de onderkenning van een ontwikkelingsvoorsprong of een hoge begaafdheid. Hiervoor beschikt het protocol over twee vragenlijsten die kunnen gebruikt worden als leidraad voor een gestructureerd interview. Deze eerste diagnose wordt aangevuld met gegevens uit een gerichte observatie (stap 3) waarbij men het kind op heel wat vaardigheden moet beoordelen op een schaal van 1 tot 5. Deze observatiegegevens kunnen in het bij de SiDi R geleverde computerprogramma ingevoerd worden dat dan de scores op verschillende factoren berekent. Het protocol geeft hierbij aanduidingen over de manier waarop deze profielen moeten geïnterpreteerd worden. Na deze tweede diagnose kan men in de vierde stap van het protocol meer gegevens verzamelen om uiteindelijk tot een derde diagnose te komen. Ook hier voorziet het protocol in de nodige instrumenten. Deze vierde stap is echter facultatief. Men kan er voor kiezen meteen over te gaan naar de vijfde stap van het protocol, het plan van aanpak.
Met de vijfde stap treden we binnen in de uitvoeringsfase. Het plan van aanpak speelt in op de specifieke noden van de leerling met een ontwikkelingsvoorsprong of een hoge begaafdheid. Mogelijkheden hierbij zijn versnellen, verrijken en (voor kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong) het volgen van een eigen ontwikkelingslijn. Het protocol geeft bij elk van deze mogelijkheden uitleg bij een aantal specifieke aandachtspunten.
Het protocol staat ook specifiek stil bij de (hoog)begaafde onderpresteerders. Het geeft een beknopte uitleg bij dit fenomeen en voorziet in een signaleringslijst die moet toelaten deze leerlingen tijdig op te sporen. Verder heeft het ook aandacht voor een aantal “uitzonderingen” zoals onder andere leerlingen met een disharmonische ontwikkeling, leerlingen met problemen in de sociaal-emotionele ontwikkeling en begaafde kinderen met een leer-stoornis.
Acht bijlagen voorzien in bijkomende informatie die de gebruiker toelaat om het maximum uit dit protocol te halen.
Dit protocol, dat alvast in Vlaanderen nog te weinig bekend is, is een waardevol instrument voor scholen die hun zorg willen aanwenden voor alle leerlingen met specifieke noden, dus ook de hoogbegaafde leerlingen. Het biedt hen kennis en instrumenten die toelaten deze kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong of hoge begaafdheid tijdig op te sporen en een aangepaste zorg te geven.
Auteur(s): Alja de Bruin-de Boer en Jan Kuipers
Titel: SiDi R
Uitgeverij: Eduforce
Plaats: Leeuwarden
Jaar: 2005
Pagina’s: 133
ISBN-13: 978-90-76838-22-9
© Lieven Coppens, http://boeketje-onderwijs.skynetblogs.be/