Aangepast zoeken
Posts tonen met het label diagnostisering. Alle posts tonen
Posts tonen met het label diagnostisering. Alle posts tonen

woensdag 8 april 2009

DyslexieMAP

De kennis over het onderzoek naar en de behandeling van dyslexie samenbrengen in een overzichtelijk geheel is niet eenvoudig. Ze ook nog bij de tijd houden al evenmin. Toch zijn de auteurs van deze map, die in 2006 nog grondig herzien en aangepast werd aan de laatste inzichten en standpunten van de Commissie Dyslexie van de Nederlandse Gezondheidsraad en de Stichting Dyslexie Nederland, in beide doelstellingen geslaagd.

Deze map bestaat uit drie grote delen. In het eerste deel geven de auteurs de stand van zaken mee in verband met dyslexie. Na een korte inleiding schetsen ze in het tweede hoofdstukje de geschiedenis ervan. De verschillende definities en indelingen die van 1936 tot nu werden aangebracht en verdedigd, worden kort besproken. Het voorlopige eindpunt is de definitie van dyslexie zoals ze in de brochure van 2004 die door de Stichting Dyslexie Nederland werd uitgegeven is neergeschreven. Een definitie die trouwens in haar volledig herziene brochure van 2008 niet meer werd gewijzigd. Ook de indelingen van Bakker (perceptueel versus linguïstisch) en Van der Ley (spellend versus radend) krijgen hier een plaats.

Het vaststellen van dyslexie komt aan bod in het derde hoofdstuk. Op basis van de gekende werkdefinitie weerhoudt men drie kenmerken van dyslexie, te weten: ernst, hardnekkigheid en een onvolledige of moeizame automatisering. Het traject dat de auteurs schetsen van signaleren over remediëren (en denk hier dan zeker de sticordimaatregelen bij) naar verwijzing, geeft dit hoofdstuk extra waarde. Niet in het minst omdat een aantal expliciete verwijzingscriteria geformuleerd worden.

Het vierde hoofdstuk staat in het teken van de behandeling van dyslexie. Elke behandeling wordt gedragen door een verklaringsmodel. De auteurs onderscheiden enerzijds de modellen die de nadruk leggen op factoren in het kind en anderzijds de modellen die de nadruk leggen op het verband tussen het kind en zijn leeromgeving. Ze laten een heleboel behandelmethoden de revue passeren en beschrijven en voorzien ze van terechte kanttekeningen en opmerkingen.

Het vijfde hoofdstukje geeft, van uit de Nederlandse context, op één blad een 'schoolvoorbeeld' weer van hoe een stappenplan van signalering tot behandeling er kan uitzien. Het zesde hoofdstukje is al even kort en zoekt een antwoord op de vraag of dyslexie vroegtijdig te voorspellen is.

In het zevende hoofdstuk bespreken de auteurs de formele aspecten van een dyslexieverklaring. Deze halen ze uit de voornoemde brochure van de Stichting Dyslexie Nederland. Na de eigen slotbeschouwingen in het achtste hoofdstuk geven ze in het negende hoofdstuk nog eens de samenvatting, conclusies en aanbevelingen van de Commissie van de Gezondheidsraad mee.

Het tweede deel staat helemaal in het teken van het onderzoek en de begeleiding van leesproblemen. Het derde deel sluit daar heel nauw op aan met de bespreking van het onderzoek en de begeleiding van spellingproblemen. Centraal in beide delen staan de bevindingen van de Stichting Dyslexie Nederland en de Protocollen Leesproblemen en dyslexie zoals ze uitgewerkt werden door het Expertisecentrum Nederlands. Deze beide delen zijn echter zo compact geschreven dat ze zich maar moeilijk laten samenvatten. Ze moeten in zijn geheel doorgenomen worden. Toch vraag ik extra aandacht voor de beschreven begeleidingstechnieken en de opmerkingen over de mogelijke comorbiditeit van lees- of spellingproblemen en dyslexie met andere problemen. In het bijzonder was ik geboeid door het Leeuwarder Classificatiesysteem voor spellingfouten.

Deze map lijkt mij het cursusmateriaal bij uitstek voor iedereen die op een vlotte manier juiste en recente kennis over dyslexie wil verwerven.

Auteur: Griet Risselada, Paul Tiggeler & Bernhard Wendt
Titel: DyslexieMAP
Uitgeverij: Eduforce
Plaats: Drachten
Jaar: 2006 (vierde, herziene druk)
Pagina’s: 160 (1 ringband)
ISBN-13: 978-90-74022-97-2
Prijs: € 45,00

© Lieven Coppens, http://boeketje-onderwijs.skynetblogs.be/

vrijdag 16 januari 2009

SiDi-R protocol

De SiDi R is een protocol voor signalering en diagnosticering van intelligente en (hoog)begaafde kinderen in het primair onderwijs. In een tijd waarin men zowel in Vlaanderen als in Nederland een zorgcontinuüm uitwerkt, is dit geen overbodige luxe. Te vaak nog worden hoogbegaafde kinderen gezien als kinderen die zichzelf wel zullen redden en leren en bijgevolg geen zorg nodig hebben. Te vaak nog hoor je hoogbegaafdheid omschreven worden als een luxeprobleem. Het resultaat? Een zorgcontinuüm dat start bij de zwakste leerling en eindigt bij de gemiddelde leerling. Dit denken leidt dan ook tot situaties waarin men geen extra middelen voorziet voor de zorg die de hoogbegaafde leerlingen nodig hebben. Als ze al (h)erkend worden.

Met dit protocol beschikken scholen alvast over een goede procedure om hoogbegaafde kinderen op te sporen die meteen ook naadloos kan ingebed worden in het handelingsgericht werken. Het laat toe om een onderscheid te maken tussen hoogintelligente en hoogbegaafde leerlingen. Wie onder andere professor Span al hoorde spreken, weet dat dit geen goedkope boutade is: een hoogintelligent persoon is pas hoogbegaafd als hij er ook in slaagt om op een creatieve manier iets met die hoge intelligentie te doen. En dat laatste is niet vast te stellen met een intelligentietest alleen.

Het protocol bestaat uit 3 fasen met in totaal 5 stappen. In de signaleringsfase gaat men er vanuit dat een diagnostisch traject (de tweede fase) kan in gang worden gezet nadat men informatie heeft verkregen op vier mogelijke manieren:


  • Naar aanleiding van een gesprek door de directie met de ouders van nieuwe leerlingen uit de kleuterklas of de lagere school waaruit blijkt dat de kleuter een ontwikkelingsvoorsprong of een hoge begaafdheid kan hebben.

  • Vanuit een groepssignalering door de leerkracht in de klas waarbij deze wil te weten komen of er leerlingen zijn die een ontwikkelingsvoorsprong of een hoge begaafdheid kunnen hebben.

  • Naar aanleiding van ouders die hun vermoeden dat hun kind een ontwikkelingsvoorsprong of een hoge begaafdheid heeft uitspreken.

  • Naar aanleiding van medeleerlingen die bepaalde klasgenoten aanmerken als talentvol.

De SiDi R voorziet hiervoor in instrumenten die toelaten alles systematisch en doelgericht in kaart te brengen. Als de signalering is afgesloten, dan zijn er in principe 3 mogelijkheden: ofwel gaat het over een ontwikkelingsachter-stand die kan opgevangen worden door het reguliere zorgbeleid van de school, ofwel gaat het over een leerling met een normale ontwikkeling en is er geen speciale zorg nodig, ofwel blijft het vermoeden van een ontwikkelings-voorsprong of een hoge begaafdheid overeind en is er verdere diagnose nodig.

De diagnosefase beslaat de stappen 2, 3 en 4 van het protocol. In stap 2 wordt er een gericht gesprek gevoerd met de ouders. Hierin worden specifieke vragen gesteld in functie van de onderkenning van een ontwikkelingsvoorsprong of een hoge begaafdheid. Hiervoor beschikt het protocol over twee vragenlijsten die kunnen gebruikt worden als leidraad voor een gestructureerd interview. Deze eerste diagnose wordt aangevuld met gegevens uit een gerichte observatie (stap 3) waarbij men het kind op heel wat vaardigheden moet beoordelen op een schaal van 1 tot 5. Deze observatiegegevens kunnen in het bij de SiDi R geleverde computerprogramma ingevoerd worden dat dan de scores op verschillende factoren berekent. Het protocol geeft hierbij aanduidingen over de manier waarop deze profielen moeten geïnterpreteerd worden. Na deze tweede diagnose kan men in de vierde stap van het protocol meer gegevens verzamelen om uiteindelijk tot een derde diagnose te komen. Ook hier voorziet het protocol in de nodige instrumenten. Deze vierde stap is echter facultatief. Men kan er voor kiezen meteen over te gaan naar de vijfde stap van het protocol, het plan van aanpak.

Met de vijfde stap treden we binnen in de uitvoeringsfase. Het plan van aanpak speelt in op de specifieke noden van de leerling met een ontwikkelingsvoorsprong of een hoge begaafdheid. Mogelijkheden hierbij zijn versnellen, verrijken en (voor kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong) het volgen van een eigen ontwikkelingslijn. Het protocol geeft bij elk van deze mogelijkheden uitleg bij een aantal specifieke aandachtspunten.

Het protocol staat ook specifiek stil bij de (hoog)begaafde onderpresteerders. Het geeft een beknopte uitleg bij dit fenomeen en voorziet in een signaleringslijst die moet toelaten deze leerlingen tijdig op te sporen. Verder heeft het ook aandacht voor een aantal “uitzonderingen” zoals onder andere leerlingen met een disharmonische ontwikkeling, leerlingen met problemen in de sociaal-emotionele ontwikkeling en begaafde kinderen met een leer-stoornis.

Acht bijlagen voorzien in bijkomende informatie die de gebruiker toelaat om het maximum uit dit protocol te halen.
Dit protocol, dat alvast in Vlaanderen nog te weinig bekend is, is een waardevol instrument voor scholen die hun zorg willen aanwenden voor alle leerlingen met specifieke noden, dus ook de hoogbegaafde leerlingen. Het biedt hen kennis en instrumenten die toelaten deze kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong of hoge begaafdheid tijdig op te sporen en een aangepaste zorg te geven.

Auteur(s): Alja de Bruin-de Boer en Jan Kuipers
Titel: SiDi R
Uitgeverij: Eduforce
Plaats: Leeuwarden
Jaar: 2005
Pagina’s: 133
ISBN-13: 978-90-76838-22-9

© Lieven Coppens, http://boeketje-onderwijs.skynetblogs.be/